door Raymond Franz
Voormalig lid van het Besturend Lichaam van Jehovah's Getuigen
Hoofdstuk 9:
1975: 'DE GEPASTE TIJD VOOR GODS INGRIJPEN'
"Het is niet aan u de tijden of jaartallen te weten die de Vader op zijn eigen gezag heeft vastgesteld."
— Handelingen 1:7, New International Version.
GEDURENDE de tweede helft van de periode waarin Rutherford president was, werden de meeste tijdprofetieën, waarvoor men zo krachtig had gepleit, langzamerhand losgelaten of naar andere jaartallen verschoven.
Het begin der "laatste dagen" werd verschoven van 1799 naar 1914.
De in 1874 geplaatste tegenwoordigheid van Christus werd eveneens naar 1914 verschoven (wat al in 1922 was gebeurd met het officiële, eerder in 1878 geplaatste, begin van Christus' koninkrijksheerschappij).
Het begin van de opstanding werd verschoven van 1878 naar 1918.
Voor korte tijd werd zelfs beweerd dat 1914 inderdaad het "einde der wereld" had gebracht, in die zin dat God de "wettelijke" basis had weggenomen op grond waarvan de wereldse natiën werd toegestaan op aarde macht uit te oefenen. Ook dit werd losgelaten en het "einde" of het "besluit van het samenstel van dingen" (zoals het in de Nieuwe-Wereldvertaling wordt weergegeven) wordt nu in de toekomst verwacht.
Aangezien werd gezegd dat alles onzichtbaar had plaatsgevonden, hing het aanvaarden ervan natuurlijk volledig af van iemands geloof in de geboden interpretaties. Na een zitting van het Besturende Lichaam waarin deze veranderingen in tijdprofetien aan de orde kwamen, zei Bill Jackson glimlachend tegen mij: "Wij zeiden vaak, je neemt gewoon je ene schouder onder de verwachting weg en zet de andere eronder."
Pas na de dood van Rutherford in 1942, werd er een verandering aangebracht in het beginpunt van de 2520 jaar, dat voordien bij 606 v.G.T. had gelegen. Vreemd genoeg werd het feit dat 2520 jaar na 606 v.G.T. op 1915 G.T. uitkomt, en niet op 1914 G.T., meer dan 60 jaar lang óf niet onderkend dan wel genegeerd.
Zonder veel ruchtbaarheid werd het beginpunt nu één jaar teruggeschoven, en wel naar 607 v.G.T., waardoor het jaar 1914 G.T. als het einde van de 2520 jaar aangehouden kon worden. Er waren geen geschiedkundige aanwijzingen gevonden dat de verwoesting van Jeruzalem één jaar eerder zou hebben plaatsgevonden dan werd gedacht. Het verlangen van de organisatie om 1914 als een gekenmerkt jaar te handhaven, waarnaar zij jarenlang had verwezen (iets dat zij niet had gedaan ten aanzien van 1915), dwong haar om Jeruzalems verwoesting één jaar terug te schuiven; een eenvoudige handeling - op papier.
Tegen het midden van de jaren veertig kwam men tot de conclusie dat er in de chronologie die gedurende het presidentschap van Russell en Rutherford was aangehouden om Adams scheppingsjaar te berekenen, een fout zat van zo'n 100 jaar. In 1966 zei de organisatie dat het einde van zesduizend jaar menselijke geschiedenis - in plaats van in 1874, zoals zij eerder had onderwezen - in 1975 zou komen.
Dit nieuwe gezichtspunt werd in de zomer van 1966 gepubliceerd in een boek geschreven door Fred Franz en getiteld Life Everlasting - in Freedom of the Sons of God.[1] In het eerste hoofdstuk van het boek werd ingegaan op de regeling van het jubeljaar, die ook in de voorspellingen voor 1925 een belangrijke rol had gespeeld. Er werden (evenals destijds) argumenten naar voren gebracht ter ondersteuning van het geloof in zes "dagen" van elk duizend jaar waarin de mens in onvolmaaktheid zou moeten leven. Deze zouden worden gevolgd door een zevende "dag" van duizend jaar, waarin alles tot volmaaktheid zou worden hersteld in een groot jubeljaar van bevrijding van de slavernij aan zonde, ziekte en dood. In het boek werd op de bladzijden 29 en 30 (van de Nederlandse uitgave) gezegd:
"Sedert de tijd van Ussher is er een intensieve studie van de bijbelse chronologie gemaakt. In deze twintigste eeuw is er een onafhankelijke studie gemaakt waarbij enkele traditionele chronologische berekeningen van de christenheid niet blindelings zijn gevolgd, en de gepubliceerde tijdtabel die het resultaat is van deze onafhankelijke studie vermeldt als datum van 's mensen schepping 4026 v.G.T. Volgens deze betrouwbare bijbelse chronologie zullen zesduizend jaar sedert de schepping van de mens in 1975 eindigen en zal de zevende periode van duizend jaar menselijke geschiedenis in de herfst van 1975 G.T. beginnen.
Dus spoedig, ja, binnen dit geslacht, zullen er zesduizend jaar van 's mensen bestaan op aarde om zijn. Jehovah God is tijdloos, zoals in Psalm 90:1, 2 geschreven staat: 'O Jehovah, gÃj zijt een echte woning voor ons gebleken van geslacht tot geslacht. Voordat de bergen zelfs maar geboren werden, of gij voorts de aarde en het productieve land als met barensween hadt voortgebracht, ja, van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zijt gij God.' Vanuit Jehovah Gods standpunt bezien zijn deze voorbijgaande zesduizend jaar van 's mensen bestaan dus slechts als zes dagen van vierentwintig uur, want deze zelfde psalm (vers 3 en 4) zegt vervolgens: 'Gij doet de sterfelijke mens tot gruis terugkeren, en gij zegt: 'Keert terug, gij mensenzonen.' Want duizend jaren zijn in uw ogen slechts als de dag van gisteren, wanneer die voorbijgegaan is, en als een wake in de nacht.' Binnen niet al te veel jaren binnen ons eigen geslacht bereiken wij dus wat Jehovah God als de zevende dag van 's mensen bestaan zou kunnen beschouwen."
Welke betekenis zou dit alles hebben? In het boek wordt de gevolgde gedachtegang als volgt verder uitgewerkt:
"Hoe passend zou het zijn indien Jehovah God deze komende zevende periode van duizend jaar tot een sabbatperiode van rust en verlossing zou maken, een grote jubeljaarsabbat voor het uitroepen van een vrijlating op de gehele aarde voor al haar bewoners! Dit zou voor de mensheid prachtig op tijd komen. Het zou ook vanuit Gods standpunt zeer passend zijn, want, houd in gedachten, de mensheid heeft nog voor de boeg wat in het laatste boek van de bijbel de duizend jaar durende regering van Jezus Christus over de aarde, het millennium, wordt genoemd. Profetisch zei Jezus Christus, toen hij negentien eeuwen geleden op aarde was, over zichzelf: 'Want de Zoon des mensen is Heer van de sabbat' (Matthéüs 12:8). Het zou niet louter een kwestie van toeval zijn maar het zou in overeenstemming zijn met het liefdevolle voornemen van Jehovah God indien de regering van Jezus Christus,de 'Heer van de sabbat', parallel zou lopen met het zevende millennium van 's mensen bestaan."
Had de organisatie ronduit gezegd dat 1975 het begin van het millennium zou kenmerken? Nee, maar in het complexe en zorgvuldig opgebouwde betoog van dat hoofdstuk was wel naar de climax van bovenstaande paragraaf toegewerkt.
Er werd geen directe, onvoorwaardelijke voorspelling voor 1975 in gedaan. Maar de schrijver was wel zo ver gegaan te verklaren dat het "passend", en later nog eens "vanuit Gods standpunt zeer passend" zou zijn, wanneer het begin van het millennium zou samenvallen met dat bijzondere tijdstip. Het lijkt redelijk dat iemand die onvolmaakt is zich er terdege van dient te overtuigen dat er sprake is van een grote mate van zekerheid, wil hij namens de Almachtige God uitspreken wat voor Hem wel of niet "passend" is, en dat zo'n uitspraak niet slechts een 'tot uitdrukking gebrachte mening' mag zijn. Een beleidvolle handelwijze zou dat hebben verlangd, of liever gezegd, hebben vereist. Nog krachtiger is de daaropvolgende uitspraak dat "het ... in overeenstemming [zou] zijn met het liefdevolle voornemen van Jehovah God indien de regering van Jezus Christus, de 'Heer van de sabbat', parallel zou lopen met het zevende millennium van 's mensen bestaan", waarvan reeds was gezegd dat dit in 1975 een aanvang zou nemen.
In het jaar daarop bevatte de uitgave van 22 april 1967 van het zustertijdschrift van De Wachttoren, namelijk Ontwaakt!, een artikel getiteld "Hoe lang zal het nog duren?". Onder het kopje "6000 jaar voltallig in 1975?" werd ook hierin de redenatie gevolgd dat het millennium de laatste 1000 jaar van een 7000 jaar durende rustdag van God zou zijn, en wel aldus (zie bladzijde 19):
"Dientengevolge is het feit dat wij het einde van de eerste 6000 jaar van 's mensen bestaan naderen, van groot gewicht.
Loopt Gods rustdag parallel met de tijd die de mens sinds zijn schepping op aard is geweest? Klaarblijkelijk. Op grond van uiterst betrouwbare onderzoekingen van de bijbelse chronologie, en in harmonie met vele uit de wereldlijke geschiedenis aanvaarde datums, kunnen wij aannemen dat Adam in de herfst van het jaar 4026 v.G.T. werd geschapen. Te eniger tijd in datzelfde jaar moet Eva geschapen zijn, waarna onmiddellijk Gods rustdag begon. In welk jaar zouden de eerste 6000 jaar van 's mensen bestaan en tevens de eerste 6000 jaar van Gods rustdag dan ten einde lopen? In het jaar 1975. Dit verdient aandacht, speciaal met het oog op het feit dat de 'laatste dagen' in 1914 zijn begonnen en dat de fysieke feiten van onze tijd in vervulling van de profetie ons geslacht als het laatste geslacht van deze goddeloze wereld kenmerken. Wij kunnen dus verwachten dat de onmiddellijke toekomst voor degenen die hun geloof in God en zijn beloften stellen vervuld zal zijn van opwindende gebeurtenissen. Het betekent dat wij binnen betrekkelijk weinig jaren getuige zullen zijn van de vervulling van de resterende profetien die betrekking hebben op de 'tijd van het einde'."
In De Wachttoren van 1 augustus 1968 werden deze verwachtingen verder aangewakkerd. Na bijna dezelfde redenering te hebben gevolgd als in het laatstgenoemde artikel, werd gesteld (zie bladzijde 466):
"De onmiddellijke toekomst zal beslist vol uiterst kritieke gebeurtenissen zijn, want dit oude samenstel van dingen nadert zijn volledige einde. Binnen op zijn hoogst enkele jaren zullen de laatste onderdelen van de bijbelse profetie met betrekking tot deze 'laatste dagen' in vervulling gaan, hetgeen zal uitlopen op de bevrijding van de overlevenden tot in Christus' glorieuze 1000-jarige regering. Wat een moeilijke tijd, maar tevens, wat een grootse tijd ligt er vlak vóór ons!"
Thans, meer dan een kwart eeuw later, kan men zich afvragen: wat betekent de uitdrukking "de onmiddellijke toekomst"?; hoeveel jaar is "op zijn hoogst enkele jaren"?
In een artikel getiteld "Wat zal er vanaf 1970 gebeuren?", werd in de Ontwaakt! van 8 april 1969 opnieuw de kortheid van de overgebleven tijd benadrukt, door aan het begin te stellen (bladzijde 13):
"Het feit dat er van de periode die de 'laatste dagen' wordt genoemd, al vierenvijftig jaar zijn verstreken, is zeer betekenisvol. Het betekent dat het nog maar enkele jaren zal duren voordat het verdorven samenstel van dingen dat nu de aarde beheerst, door God wordt vernietigd."
Voortbouwend op 1975 als het einde van zesduizend jaar menselijke geschiedenis, werd in het artikel op bladzijde 14 geconcludeerd:
"Er bestaat nog een manier waardoor wij worden geholpen het feit vast te stellen dat wij in de laatste paar jaren van deze 'tijd van het einde' leven (Daniël 12:9, NW). De bijbel toont aan dat wij het einde naderen van een volledig zesduizendtal jaren van de menselijke geschiedenis."
Met grote regelmaat werden in de Wachttorenpublicaties uitspraken geciteerd van vooraanstaande personen of van "deskundigen" op allerlei gebied die op de een of andere manier naar 1975 verwezen, bijvoorbeeld een uitspraak van Dean Acheson, een van Amerika's voormalige ministers van buitenlandse zaken, gedaan in 1960:
"Ik weet genoeg van wat er op het ogenblik gaande is om u te kunnen verzekeren dat deze wereld over vijftien jaar, vanaf heden gerekend [dus tegen 1975], te gevaarlijk zal zijn om in te leven."
Het boek Famine - 1975! (Hongersnood - 1975!), geschreven door twee voedseldeskundigen, werd herhaaldelijk geciteerd en in het bijzonder deze uitspraken:
"Tegen 1975 zal de wereld te maken krijgen met een ramp van ongekende omvang. Hongersnood groter dan alle voorgaande hongersnoden in de geschiedenis zal de onderontwikkelde volkeren teisteren."
"Ik voorspel een specifiek jaartal, 1975, wanneer de nieuwe crisis over ons komen zal in al zijn verschrikkelijke hevigheid."
"Tegen 1975 zullen burgerlijke ongeregeldheden, anarchie, militaire dictaturen, wilde inflatie, verstoring van het vervoerswezen en chaos in veel van de hongerende natin aan de orde van de dag zijn."
Drie jaar nadat in het boek Eeuwig leven - in de vrijheid van de zonen Gods voor het eerst de aandacht werd gevestigd op 1975, schreef de auteur Fred Franz nog een publicatie getiteld De naderende vrede van duizend jaar[2] De taal hierin was zo mogelijk nog stelliger en directer dan in de eerder genoemde publicatie. Op de bladzijden 25 en 26 kon men lezen:
"In recentere tijd zijn ernstige bijbelonderzoekers de chronologie van de bijbel opnieuw nagegaan. Volgens hun berekeningen zouden de zes millennia van 's mensen bestaan op aarde in het midden van de jaren zeventig eindigen. Het zevende millennium van 's mensen schepping door Jehovah God zou dus binnen nog geen tien jaar beginnen."
"Wil de Heer Jezus Christus 'Here ook van den sabbat' zijn, dan zou zijn duizendjarige regering de zevende in een reeks van duizend-jaarperioden of millennia moeten zijn (Matth. 12:8, SV). Het zou dus een sabbatregering zijn."
De argumentatie is hier zeer duidelijk en direct: zoals de sabbat de zevende periode was, volgend op zes perioden van inspanning, zo zal de duizendjarige regering van Christus een zevende sabbat-millennium zijn, volgend op zesduizend jaar van inspanning en lijden. Het geschrevene is in geen enkel opzicht vaag of voor meerdere uitleg vatbaar. Zoals op bladzijde 26 gezegd wordt:
"Wil de Heer Jezus Christus 'Here ook van den sabbat' zijn, dan zou zijn duizendjarige regering de zevende in een reeks van duizend-jaarperioden of millennia moeten zijn."
Nu voor God was vastgesteld wat "passend" en "zeer passend" was, werd ook aan Jezus Christus een eis gesteld. Wil hij zijn wat hij zegt te zullen zijn, namelijk "Here ook van den sabbat", dan "zou" zijn regering het zevende millennium in een reeks van millennia "moeten zijn". Menselijke redenering legt Gods Zoon deze eis op. Zesduizend jaar zouden eindigen in 1975; Christus' regeringsperiode "zou ... de zevende in een reeks van duizend-jaarperioden moeten zijn". De "getrouwe en beleidvolle slaaf" had in wezen het programma uitgestippeld waarvan werd verwacht dat de Meester het zou volgen, tenminste als deze zijn woord zou houden.
Hoewel er aan de stijl meer aandacht is besteed en de argumentatie verfijnder is, vertoont dit materiaal in wezen opmerkelijke overeenkomst met hetgeen uiteengezet is in de brochure van Rechter Rutherford, getiteld Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven, waarin hij zich, zoals hij zelf toegaf, belachelijk had gemaakt. Afgezien van het jaartal dat werd gepubliceerd, was het alsof de klok op dat moment ongeveer een halve eeuw was teruggezet tot in de dagen van vóór 1925. Het verschil was dat de dingen die toen gezegd werden, nu van 1975 gezegd werden.[3]
Toen de jaren zeventig aanbraken, werden de verwachtingen verder aangewakkerd. In Ontwaakt! van 22 april 1972 werd opnieuw gesproken van zes perioden van inspanning en werken, gevolgd door een zevende (sabbat) periode van rust:
"Wanneer wij gedurende dit decennium dus het einde naderen van zesduizend jaar menselijk bestaan, kunnen wij de opwindende hoop hebben dat een grootse Sabbat van rust en verlichting werkelijk nabij is."
Daaronder stond het volgende schema:
Al deze uitspraken waren duidelijk bedoeld om hoop en verwachting te wekken en op te bouwen. Zij waren niet bedoeld om een geest van gespannen verwachting te temperen of uit te bannen. Het is waar dat de meeste uitspraken gepaard gingen met enkele relativerende opmerkingen die erop neer kwamen dat "wij niet met stelligheid beweren", of dat "wij niet naar een specifiek jaartal verwijzen", en dat "wij de dag en het uur niet weten". Maar wij moeten niet vergeten dat de organisatie geen nieuwkomer was op dit gebied. Haar gehele geschiedenis, vanaf het allereerste begin, was er een geweest van het opbouwen van hoop op bepaalde jaartallen, die dan weer verstreken zonder dat die hoop werd vervuld. In deze gevallen werd later in de publicaties van het Genootschap getracht de verantwoordelijkheid voor alle desillusie, niet bij de verstrekkers, maar bij de ontvangers van de informatie te leggen, als zouden zij te hoge verwachtingen hebben gehad. De verantwoordelijke mannen van de organisatie hadden dus kunnen weten welk gevaar hierin schuilde, hoe de menselijke natuur in elkaar zit en hoe gemakkelijk grote verwachtingen kunnen worden gewekt.
Doch hoewel zij zorgvuldig elke expliciete voorspelling dat het millennium op een specifieke datum zou beginnen, vermeden, keurden deze verantwoordelijke mannen wel het gebruik goed van de uitdrukkingen "binnen niet al te veel jaren", "de onmiddellijke toekomst", "binnen op zijn hoogst enkele jaren", "nog maar enkele jaren", "de laatste paar jaren". Al deze uitdrukkingen werden in de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! met betrekking tot het begin van de duizendjarige regering gebruikt en alle in een context waarin het jaartal 1975 voorkwam. Betekenen zulke woorden iets? Of werden zij slechts terloops, ondoordacht gebruikt? Kan er met de verwachtingen, de plannen en de gevoelens van mensen gespeeld worden? Daarbij komt nog dat in De Wachttoren van 15 november 1968 (bladzijde 693) te kennen werd gegeven dat men voorzichtig moest zijn teveel belang aan Jezus Christus' eigen, waarschuwende woorden te hechten.
"Eén ding is absoluut zeker, de bijbelse chronologie, die nog is versterkt door vervulde bijbelse profetien, toont aan dat binnenkort, ja, binnen dit geslacht, zesduizend jaar van 's mensen bestaan zullen eindigen! (Matth. 24:34) Het is er derhalve niet de tijd voor onverschillig en zelfvoldaan te zijn. Het is er niet de tijd voor te spelen met de woorden van Jezus dat 'van die dag en dat uur ... niemand iets af [weet], noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen' (Matth. 24:36). In deze tijd dient men zich er integendeel duidelijk van bewust te zijn dat het besluit van dit samenstel van dingen snel zijn gewelddadige einde nadert. Vergis u niet, het is voldoende dat de Vader zelf zowel 'die dag' als 'dat uur' weet!"
Hoe is het mogelijk dat een "getrouwe en beleidvolle slaaf" dit zegt. In feite komt dit neer op: "Mijn meester mag dan wel zus of zo zeggen, maar trek je daar niet te veel van aan; integendeel, besef dat wat ik je vertel de leidende kracht in je leven moet zijn."
De meest stellige uitspraken kwamen onder andere van de dienstafdeling op het hoofdbureau die een maandelijks mededelingenblad uitgeeft dat "Kingdom Ministry" heet, een blad alleen voor de Getuigen, niet voor het publiek. In Kingdom Ministry van maart 1968, werd als volgt aangespoord om in de volle-tijdpredikingsdienst (de "pioniersdienst") te gaan:
"Met het oog op de korte overgebleven tijdsperiode, willen wij dit doen zo vaak de omstandigheden het toelaten. Bedenk, broeders, er resten nog slechts ongeveer tachtig maanden voordat de 6000 jaar van 's mensen bestaan voltooid zijn."
In Kingdom Ministry van mei 1974 werd, nadat verwezen was naar de "korte overgebleven tijd", gezegd:
"Er worden berichten gehoord dat broeders hun huizen en bezittingen verkopen en van plan zijn de rest van hun dagen in dit oude samenstel in de pioniersdienst door te brengen. Dit is stellig een voortreffelijke manier om de korte tijd die er tot aan het einde van de goddeloze wereld nog rest, door te brengen."[4]
Heel wat Getuigen handelden op die manier. Sommigen verkochten hun bedrijven, zegden hun baan op, verkochten hun huis of boerderij en verhuisden met hun vrouw en kinderen naar andere gebieden om te "dienen waar de nood groter was", daarbij de rekensom makend dat zij tot aan 1975 voldoende geld hadden.
Anderen, waaronder enkele ouderen, verzilverden hun verzekeringspolissen of andere waarde-papieren. Sommigen stelden medische ingrepen uit, in de hoop dat deze niet meer nodig zouden zijn wanneer het millennium zou beginnen.
Toen 1975 voorbijging en hun geld opraakte of hun gezondheid achteruitging, moesten zij de harde werkelijkheid onder ogen zien en trachten zo goed als mogelijk was, opnieuw te beginnen.
Wat was destijds de gedachtegang binnen het Besturende Lichaam?
Sommigen binnen het Lichaam die wat ouder waren, kenden uit persoonlijke ervaring de niet uitgekomen verwachtingen voor 1914 en 1925 en de hoop die begin jaren veertig gewekt was. Ik zag dat de meerderheid een houding aannam in de trant van: "Laten we maar afwachten." Zij voelden er niets voor om tot terughoudendheid op te roepen. Vergeet niet dat er een enorme toename plaatsvond. Bekijk de cijfers maar eens die aangeven hoeveel personen er gedoopt werden in de periode van 1960 tot 1975:
Jaar | Aantal gedoopten | Jaar | Aantal gedoopten | |
---|---|---|---|---|
1960 |
69,027 |
1968 |
82,842 |
|
1961 |
63,070 |
1969 |
120,805 |
|
1962 |
69,649 |
1970 |
164,193 |
|
1963 |
62,798 |
1971 |
149,808 |
|
1964 |
68,236 |
1972 |
163,123 |
|
1965 |
64,393 |
1973 |
193,990 |
|
1966 |
58,904 |
1974 |
297,872 |
|
1967 |
74,981 |
1975 |
295,073 |
Vanaf 1960 tot aan 1966, was de toename bijna tot stilstand gekomen. Maar na 1966, toen de aandacht op 1975 werd gericht, brak een buitengewone periode van groei aan, zoals de tabel aantoont.
Ik herinner mij niet dat ik gedurende de jaren 1971 tot '74, toen ik dienst deed in het Besturende Lichaam, ook maar één duidelijke uiting van bezorgdheid van de zijde van leden van het Besturende Lichaam heb gehoord over de gespannen verwachtingen die waren gewekt. Ik wil niet doen voorkomen alsof het mijzelf aanvankelijk niets deed toen in 1966 het boek Eeuwig leven - in de vrijheid van de zonen Gods [in het Engels - vert.] uitkwam, met zijn gloedvolle beeld over de nabijheid van een jubeljaar dat duizend jaar zou duren. Noch wil ik beweren dat ik geen enkel aandeel heb gehad in de campagne die in die beginjaren werden gevoerd en bedoeld was om de aandacht op het eindjaar 1975 te richten. Maar terwijl de jaren gerekend vanaf 1966 verstreken, leek het idee steeds irreeler te worden en leek het steeds minder te kloppen hoe meer ik de Schrift las. Het was niet in overeenstemming met de uitlatingen van Jezus Christus zelf, uitlatingen zoals:
"Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen."
"Waakt daarom, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt."
"Toont ook gij u daarom gereed, wat de Zoon des mensen komt op een uur waarvan gij het niet hebt gedacht."
"Blijft toezien, blijft wakker, want gij weet de bestemde tijd niet."
"Het komt u niet toe kennis te verkrijgen van de tijden of tijdperken die de Vader in zijn eigen rechtsmacht heeft gesteld."[5]
Aangezien het hoofdbureau in een soort roes verkeerde vanwege de buitengewone toeloop naar de organisatie, kon men als eenling niet veel doen. Een aantal van de artikelen over het onderwerp die ik moest redigeren, probeerde ik wat te matigen, maar dat was eigenlijk alles. Wel trachtte ik in persoonlijke gesprekken, alsook in openbare toespraken, de aandacht te vestigen op de zojuist aangehaalde schriftplaatsen.
Op een zondagavond in 1974 nadat mijn vrouw en ik waren teruggekeerd uit een ander deel van het land waar ik een toespraak had gehouden, kwam mijn oom, toentertijd vice-president, naar onze kamer. (Omdat zijn gezichtsvermogen uitzonderlijk slecht was, lazen wij gewoonlijk iedere week het Wachttorenstudiemateriaal hardop aan hem voor.) Mijn vrouw vertelde hem dat ik dat weekend in mijn toespraak de broeders had gewaarschuwd niet voortijdig opgewonden te raken over 1975. Hij antwoordde onmiddellijk met: "En waarom zouden ze niet opgewonden raken? Het is iets om opgewonden over te zijn."
Het staat voor mij vast dat van de leden van het Besturende Lichaam, de vice-president het meest overtuigd was van wat hij had geschreven en waarop anderen hadden voortgebouwd. Op een andere avond waarop wij hem voorlazen - het was zomer 1975 - voegde zich zoals gewoonlijk een oudere Griekse broeder, genaamd Peterson (eigenlijk Papagyropoulos), bij ons. Na het voorlezen zei mijn oom tegen Peterson: "Weet je, het was in 1914 net zo. Tot aan de zomermaanden was alles rustig. Toen opeens begon het en brak de oorlog uit."
Tegen het begin van 1975 maakten president Knorr en vice-president Franz een reis om de wereld. In alle landen die zij bezochten, ging de toespraak van de vice-president voornamelijk over 1975. Na hun terugkeer gaven de andere leden van het Besturende Lichaam te kennen dat zij een bandopname van de toespraak wilden beluisteren, aangezien zij uit veel landen berichten hadden ontvangen over de opwinding die de toespraak had teweeggebracht.[6]
In deze toespraak sprak de vice-president over 1975 als een "jaar van grote mogelijkheden en geweldige kansen". Hij vertelde zijn toehoorders dat zij zich volgens de Hebreeuwse kalender "reeds in de vijfde maanmaand van 1975" bevonden, met nog minder dan zeven maanmaanden te gaan. Hij benadrukte verscheidene malen dat op 5 september 1975 het Hebreeuwse jaar zou afsluiten, en wel met Rosh Hashanah, het joodse nieuwjaar.
Terwijl hij erkende dat er in die korte periode nog veel moest gebeuren als het definitieve einde in dat jaar zou komen, bracht hij vervolgens naar voren dat men mogelijk met een uitloop van ongeveer een jaar rekening zou moeten houden vanwege de tijd die was verstreken tussen de schepping van Adam en die van Eva. Hij verwees naar de niet uitgekomen verwachtingen in 1914 en 1925 en citeerde Rutherfords opmerking: "Ik heb mijzelf belachelijk gemaakt." Hij zei dat de organisatie had geleerd geen "bijzonder stoutmoedige, gewaagde voorspellingen" te doen. Ter afsluiting spoorde hij zijn luisteraars echter aan geen verkeerd standpunt in te nemen door te veronderstellen dat de komende vernietiging "jaren in het verschiet" zou liggen en door de aandacht te richten op andere zaken zoals trouwen, een gezin stichten, een goedlopende zaak opbouwen, of bijvoorbeeld het volgen van een ingenieursopleiding waarbij men jaren op de universiteit doorbrengt.
Na de band beluisterd te hebben, gaven een aantal leden van het Besturende Lichaam uiting aan hun bezorgdheid dat, zo er niet werkelijk "bijzonder stoutmoedige, gewaagde voorspellingen" waren gedaan, er op z'n minst toch enkele subtiele voorspellingen waren gedaan. De uitwerking hiervan was duidelijk voelbaar door de gespannen verwachtingen die waren ontstaan.
Het was voor het eerst dat er in de vergadering van het Besturende Lichaam bezorgdheid naar voren kwam. Maar er werd geen actie ondernomen, geen beleid uitgestippeld. Veel van de punten van de bewuste toespraak werden op 2 maart 1975 bij de eerstvolgende graduatie-bijeenkomst van de Gileadschool door de vice-president herhaald.[7]
Het jaar 1975 ging voorbij - net als 1881, 1914, 1918, 1920, 1925 en de jaren veertig. Er werd door anderen veel publiciteit gegeven aan het feit dat de verwachtingen van de organisatie ten aanzien van 1975 niet waren uitgekomen. Ook onder de Getuigen zelf werd er veel over gesproken. Zoals het op mij overkwam, raakte veel van wat er werd gezegd niet de kern van de zaak.
Ik had het gevoel dat het om veel meer ging dan de zorgvuldigheid of onzorgvuldigheid van een bepaald persoon, of zelfs de betrouwbaarheid of onbetrouwbaarheid van een organisatie, dan wel het gezonde verstand of de goedgelovigheid van haar leden. Waar het volgens mij werkelijk om ging, is, dat zulke voorspellingen uiteindelijk God en zijn Woord in een ongunstig daglicht stellen. Wanneer mensen op grond van de bijbel zulke voorspellingen doen en beweren dat zij Gods communicatie-"kanaal" zijn, wat is dan het gevolg wanneer hun voorspellingen onjuist blijken te zijn? Wordt God erdoor geëerd? Wordt geloof in Hem en in de betrouwbaarheid van zijn Woord erdoor opgebouwd? Of is juist het tegenovergestelde het geval? Voelt iemand zich hierdoor niet juist gerechtvaardigd weinig belang aan de bijbelse boodschap en raadgevingen te hechten? Die Getuigen die hun leven ingrijpend hadden gewijzigd, waren in de meeste gevallen in staat de brokstukken bij elkaar te rapen om het leven te vervolgen, hoewel zij natuurlijk gedesillusioneerd waren. Niet allen konden dit echter. Hoe dan ook, in meer dan één opzicht was er ernstige schade aangericht.
In 1976, één jaar na het verstrijken van dat alom verkondigde jaar, begon een aantal leden van het Besturende Lichaam erop aan te dringen dat we, in welke vorm dan ook, een verklaring zouden afleggen waarin werd erkend dat de organisatie er naast had gezeten en onjuiste verwachtingen had gewekt. Anderen zeiden dat zij van mening waren dat we dat beter niet konden doen, omdat het slechts "koren op de molens van de tegenstanders" zou zijn. Milton Henschel adviseerde het onderwerp eenvoudigweg te laten rusten, omdat de broeders er na verloop van tijd toch niet meer over zouden spreken. Voor een motie om een verklaring uit te brengen was duidelijk niet genoeg steun aanwezig. Weliswaar kwamen in een artikel in De Wachttoren van 15 oktober 1976 de niet uitgekomen verwachtingen ter sprake, maar omdat het artikel in overeenstemming moest zijn met de heersende stemming binnen het Besturende Lichaam, kon de verantwoordelijkheid van de organisatie niet met zoveel woorden worden erkend.
In 1977 kwam het onderwerp opnieuw in een zitting van het Besturende Lichaam aan de orde. Hoewel dezelfde bezwaren naar voren werden gebracht, werd er een motie aangenomen waarin stond dat een verklaring zou worden opgenomen in een congrestoespraak die Lloyd Barry zou gaan voorbereiden. Ik denk dat Ted Jaracz en Milton Henschel, beiden leden van het Besturende Lichaam, later met Lloyd over hun gevoelens in deze zaak hebben gesproken. Hoe dan ook, toen de toespraak klaar was, werd daarin niet over 1975 gesproken. Ik herinner mij dat ik Lloyd hierover heb aangesproken. Zijn antwoord was dat hij eenvoudigweg niet in staat was geweest de verklaring in zijn lezing in te passen. Bijna twee jaar gingen voorbij toen in 1979 de zaak opnieuw in het Besturende Lichaam werd besproken. Tegen die tijd wees alles erop dat 1975 een ernstige "vertrouwenscrisis" had veroorzaakt.
Heel wat medewerkers van het hoofdbureau lieten zich in deze trant uit. Een van hen beschreef 1975 als een "molensteen" die ons om de nek hing. Robert Wallen, een van de secretarissen van het Besturende Lichaam, schreef het volgende:
"Al meer dan 39 jaar ben ik een gedoopte Getuige van Jehovah en met Zijn hulp hoop ik een loyale dienaar te blijven. Maar ik zou liegen als ik zei dat ik niet teleurgesteld ben, want ik vind dat het niet zuiver of oprecht is als mij, goed beschouwd, verteld wordt dat ikzélf het was die tot verkeerde conclusies kwam, terwijl ik wéét dat mijn gevoelens ten aanzien van 1975 werden aangewakkerd door wat ik in verscheidene publicaties las. Omdat ik besef dat wij niet onfeilbaar zijn, is het volgens mij niet meer dan juist dat, wanneer blijkt dat onvolmaakte, doch godvrezende mannen fouten hebben gemaakt, zij deze ook rechtzetten."
Raymond Richardson van de schrijfafdeling zei:
"Zijn mensen niet sneller bereid zich nederig op te stellen en vertrouwen te hebben wanneer er openheid is? De bijbel zelf verschaft het mooiste voorbeeld van openheid. Dit vormt een van de meest in het oog springende redenen waarom wij geloven dat het een boek van waarheid is."
Fred Rusk, eveneens van de schrijfafdeling, schreef:
"Hoewel er in die periode ook wel enkele kanttekeningen gemaakt werden om de broeders te manen niet te beweren dat Armageddon met zekerheid in 1975 komen, is het een feit dat er in de tijdschriften en andere publicaties een aantal artikelen verscheen, waarin meer dan alleen maar gesuggereerd werd dat het oude samenstel in het midden van de jaren zeventig door Jehovah's nieuwe samenstel zou worden vervangen."
Merton Campbell van de dienstafdeling schreef:
"Gisteren belde er een zuster uit Massachusetts. Zij was op haar werk. Zowel zij als haar man werken vanwege een financiële achterstand ten gevolge van ziekte. Ze vertelde dat zij er zó van overtuigd waren geweest dat het einde in 1975 zou komen, dat zij nu beiden problemen hebben om de lasten van dit oude samenstel te dragen. Dit is typerend voor de situatie waarin veel broeders die wij spreken zich bevinden."
Harold Jackson, eveneens van de schrijfafdeling, zei:
"Wat nu nodig is, is niet een verklaring dat wij het bij het verkeerde eind hadden wat betreft 1975, maar een verklaring waarom de hele zaak zo lang genegeerd is, en dit met het oog op het feit dat velen erdoor zijn geschaad. Wij worden nu met een vertrouwenscrisis geconfronteerd, en dat kan noodlottige gevolgen hebben. Als wij al iets gaan zeggen, laten wij dat dan zonder omwegen doen en laten wij open en eerlijk tegenover de broeders zijn."
Howard Zenke, van dezelfde afdeling, schreef:
"Wij willen zeker niet dat de broeders iets lezen of horen waardoor zij gaan vinden dat onze hele aanpak overeenkomt met een 'Watergate'."
Anderen maakten soortgelijke opmerkingen. Sommigen van hen die op dat moment de zwaarste kritiek uitten, hadden ironisch genoeg behoord tot degenen die zich vóór 1975 het duidelijkst hadden laten horen als het ging om het benadrukken van dat jaartal en de buitengewone "urgentie" die het vroeg. Zij hadden zelfs een aantal van de eerder aangehaalde artikelen geschreven en hadden goedkeuring gehecht aan de Koninkrijksdienst waarin degenen werden geprezen die hun huis en bezittingen hadden verkocht toen 1975 naderde. Veel van de meest dogmatische uitspraken over 1975 waren gedaan door reizende vertegenwoordigers (kring- en districtsopzieners) die allen onder het directe toezicht van de dienstafdeling stonden.
In de zitting van het Besturende Lichaam van 6 maart 1979 werden dezelfde argumenten tegen het publiceren van een verklaring, in welke vorm dan ook, naar voren gebracht - het zou de organisatie alleen maar kwetsbaar maken voor nog meer kritiek van tegenstanders en voor verontschuldigingen was het nu te laat: men zou er eigenlijk niets mee bereiken. Maar zelfs degenen die zo redeneerden waren nu minder onvermurwbaar dan in eerdere zittingen. Hiervoor was eigenlijk maar één oorzaak aan te wijzen: wereldwijd gaven de cijfers al twee jaar lang een ernstige teruggang te zien.
Dit blijkt uit de jaarlijkse rapporten van het totaal aantal personen dat aan getuigenisactiviteiten deelneemt:
Jaar |
Totaal Gerapporteerde Activiteit |
% Toename t.o.v. Voorgaande Jaar |
---|---|---|
1970 |
1,384,782 |
10.2 |
1971 |
1,510,245 |
9.1 |
1972 |
1,596,442 |
5.7 |
1973 |
1,656,673 |
3.8 |
1974 |
1,880,713 |
13.5 |
1975 |
2,062,449 |
9.7 |
1976 |
2,138,537 |
3.7 |
1977 |
2,117,194 |
-1.0 |
1978 |
2,086,698 |
-1.4 |
Deze teruggang scheen voor de leden van het Besturende Lichaam meer gewicht in de schaal te leggen dan andere factoren. De stemming was 15 tegen 3 ten gunste van een verklaring waarin werd erkend dat de organisatie tenminste medeverantwoordelijk was voor de fout. De verklaring werd gepubliceerd in De Wachttoren van 15 juni 1980.
Het had bijna vier jaar geduurd eer de organisatie bij monde van haar bestuur uiteindelijk toegaf dat zij het bij het verkeerde eind had gehad en dat zij gedurende een tiental jaren valse hoop had gewekt. Erg openhartig kon de verklaring echter niet zijn. Wat werd geschreven moest voor het gehele Lichaam aanvaardbaar zijn. Ik weet dat maar al te goed, omdat ik de verklaring moest schrijven en ik mij, net zoals in soortgelijke gevallen daarvóór, moest laten leiden - niet door wat ik had willen zeggen, of zelfs niet door wat ik dacht dat de broeders zouden moeten horen - maar door wat gezegd kón worden om de goedkeuring van tweederde van het Besturende Lichaam te verkrijgen.
Tegenwoordig wordt de hele opbouw van hoop die tien jaar lang in verband met 1975 plaatsvond, als van weinig betekenis afgedaan. En de gedachte opgesloten in Russells voorwoord uit 1916 wordt opnieuw door de organisatie naar voren gebracht: het "had stellig een bijzonder stimulerende en heiligende uitwerking op duizenden personen die allen de Heer - zelfs om de vergissing - kunnen prijzen".
1914 EN "DIT GESLACHT"[8]
"Want het rustbed is te kort gebleken om er zich op uit te strekken, en zelfs het geweven laken is [te] smal wanneer men zich erin wikkelt." - Jesaja 28:20
Het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen voelt zich tamelijk ongemakkelijk als het gaat om de belangrijkste nog overgebleven tijdprofetie van de organisatie. Het tijdsbestek dat voor de vervulling ervan is overgebleven, blijkt tamelijk kort en begrensd te zijn om al het voorspelde daarin nog plaats te laten vinden. Met elk jaar dat verstrijkt wordt dit gevoel alleen maar sterker.
Het jaar 1914, meer dan dertig jaar lang het eindpunt van de tijdprofetieën van de organisatie, is nu het beginpunt van de tijdprofetie die de belangrijkste prikkel vormt tot de "urgentie" van de activiteit van Jehovah's Getuigen. Van de woorden van Jezus Christus: "Voorwaar, ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan totdat al deze dingen geschieden",[9] wordt gesteld dat zij voor het eerst hun toepassing vonden in dat jaar (1914). Let eens op de cursief gedrukte uitspraken:
"Jezus sprak daar blijkbaar over hen die oud genoeg waren om bewust en met begrip getuige te zijn van wat er plaatsvond toen de 'laatste dagen' begonnen. Jezus zei dat sommigen van hen die ten tijde van de verschijning van het 'teken van de laatste dagen' zouden leven, ook nog in leven zouden zijn wanneer God aan dit samenstel een einde zou maken."
"Zelfs wanneer we aannemen dat jonge mensen van vijftien jaar over voldoende waarnemingsvermogen beschikken om de belangrijkheid van hetgeen in 1914 plaatsvond te begrijpen, zou de jongste van 'dit geslacht' op het ogenblik dan toch nog zeventig jaar oud zijn. De grote meerderheid van het geslacht waarop Jezus doelde, is dus reeds gestorven. Zij die nog in leven zijn, hebben een oude leeftijd bereikt. En bedenk dat Jezus zei dat het einde van deze goddeloze wereld zou komen voordat dit geslacht gestorven zou zijn. Dit op zichzelf reeds geeft ons te kennen dat er niet veel jaren meer overblijven voordat het voorzegde einde komt."
Toen dit in het tijdschrift Ontwaakt! van 8 april 1969 (bladzijde 13) meer dan een kwart eeuw geleden (namelijk in de periode van vóór 1975) werd besproken, lag de nadruk erop hoe snel het geslacht van 1914 zou uitsterven en hoe weinig tijd er voor dat geslacht was overgebleven. Als iemand onder Jehovah's Getuigen toen zou hebben gesuggereerd dat het nog wel twintig of dertig jaar kon duren, zou dat zijn beschouwd als het aan de dag leggen van een onrijpe houding, een houding die niet van een sterk geloof getuigt.
Toen 1975 voorbijging, vond er een accentverschuiving plaats. Nu werd getracht aan te tonen dat de duur van het geslacht van 1914 toch nog niet zo kort was als men zou denken en dat het zich nog wel eens over een langere periode zou kunnen uitstrekken.
Zo werd er in De Wachttoren van 1 januari 1979 (bladzijde 31) dan ook niet gesproken van degenen die in 1914 "bewust en met begrip getuige [waren] van wat er plaatsvond", maar van degenen die "in staat waren [de gebeurtenissen die in dat jaar waren begonnen] waar te nemen". Alleen maar waarnemen is heel wat anders dan begrijpen wat je ziet. Hierdoor kon logischerwijs de minimum leeftijdsgrens van degenen die "dit geslacht" vormen, omlaag worden gebracht.
Twee jaar later werd in De Wachttoren van 15 januari 1981 deze trend voortgezet door het citeren van een artikel dat verscheen in het tijdschrift U.S. News & World Report, waarin naar voren werd gebracht dat het mogelijk is dat vanaf het tiende jaar gebeurtenissen "een blijvende indruk in iemands herinnering" achterlaten. In dat artikel werd gezegd dat als dat zo is, "er thans meer dan dertien miljoen Amerikanen [zijn] die 'zich de Eerste Wereldoorlog nog herinneren'".
"Herinneren" staat eveneens een jongere leeftijd toe dan "begrip hebben" (waarover in de eerder geciteerde Ontwaakt! van 1969 was geopperd dat dat al het geval kan zijn bij "jonge mensen van vijftien jaar"). In feite duurde de Eerste Wereldoorlog tot 1918, terwijl de Amerikaanse betrokkenheid pas in 1917 begon. De leeftijd van tien jaar, aangegeven in het geciteerde nieuwstijdschrift, behoeft dus niet noodzakelijkerwijs betrekking te hebben op 1914.
Hoewel men door verschillende berekeningswijzen toe te passen er hier en daar een paar jaar bij kan sprokkelen, blijft het feit bestaan dat de omvang van het geslacht van de periode van 1914 met grote snelheid aan het afnemen is, aangezien het sterftecijfer altijd het hoogst is onder ouderen. Het Besturende Lichaam is zich hiervan bewust, want de zaak kwam verscheidene malen ter discussie.
De kwestie kwam ter sprake tijdens de zitting van het Lichaam op 7 juni 1978. Eerdere factoren hadden daartoe aanleiding gegeven. Albert Schroeder, lid van het Besturende Lichaam, had de leden kopieën doen toekomen van bevolkingsstatistieken van de Verenigde Staten. De cijfers gaven aan dat minder dan één procent van degenen van de bevolking die in 1914 hun tienerjaren waren gepasseerd, in 1978 nog in leven was. Maar meer aandacht kregen de uitlatingen van Schroeder tijdens zijn bezoek aan een aantal landen in Europa.
Berichten hadden Brooklyn bereikt dat hij had geopperd dat de uitdrukking "dit geslacht", zoals door Jezus gebruikt in Matthéüs hoofdstuk vierentwintig vers 24, van toepassing zou zijn op het geslacht van "gezalfden" en dat een dergelijk "geslacht" niet uitgestorven zou zijn zo lang nog iemand hiervan in leven was. Dit was natuurlijk in strijd met de leerstelling van de organisatie en was niet door het Besturende Lichaam bekrachtigd.
Toen de zaak na Schroeders terugkeer ter sprake werd gebracht, werd de door hem voorgestelde uitleg verworpen en werd bij stemming besloten dat hierop in een komende uitgave van De Wachttoren in de rubriek "Vragen van Lezers" zou worden ingegaan. De gebruikelijke leerstelling over "dit geslacht" zou daarin opnieuw bekrachtigd worden.[10] Interessant genoeg werd het lid van het Besturende Lichaam, Schroeder, op generlei wijze berispt of terechtgewezen omdat hij in Europa een onbekrachtigd, afwijkend gezichtspunt naar voren had gebracht.
De kwestie kreeg verdere aandacht op 6 maart en 14 november 1979. Vanwege het belang ervan, maakte ik fotokopieën van de eerste twintig bladzijden van het materiaal dat ons door de Zweedse ouderling[11] was toegezonden, waarin de geschiedenis van chronologische speculatie gedetailleerd was beschreven en waarin de werkelijke herkomst van de berekening van de 2520 jaar en van het jaartal 1914 uit de doeken werd gedaan. Ieder lid van het Lichaam ontving een kopie. Afgezien van een enkele opmerking, vonden zij het niet nodig het materiaal te bespreken.
Lyman Swingle was als hoofd van de schrijfafdeling reeds geïnformeerd. Hij vestigde de aandacht van het Lichaam op enkele van de dogmatische en nadrukkelijke uitspraken die in de Engelse Wachttorenuitgaven van 1922 gepubliceerd waren en las gedeelten hieruit hardop aan alle leden voor. Hij zei dat hij in 1914 nog te jong was geweest om er zich veel van te herinneren (hij was toen nog maar ongeveer vier jaar oud), maar dat hij zich de gesprekken die bij hem thuis over 1925 hadden plaatsgevonden nog goed kon herinneren.[12] Ook wist hij wat er in 1975 gebeurd was. Hij zei dat hij persoonlijk niet nogmaals misleid wilde worden met een ander jaartal.
In de loop van de zitting zette ik uiteen dat er ter ondersteuning van het jaar 607 v.G.T., dat door het Genootschap als beginjaar was gekozen, niet het minste historische bewijsmateriaal bestond. Voor wat betreft 1914 en het geslacht dat toen leefde, stelde ik de vraag: Als de traditionele leerstelling van de organisatie deugdelijk is, wordt het dan niet erg moeilijk de woorden die Jezus daarmee in samenhang sprak, toe te passen op de personen die in 1914 leefden? Hij had gezegd: "Wanneer gij al deze dingen ziet, weet dan dat hij nabij is, voor de deur", en: "Als nu deze dingen beginnen te geschieden, richt u dan rechtop en heft uw hoofd omhoog, omdat uw bevrijding nabijkomt."[13] In de publicaties werd regelmatig gesteld dat deze woorden voor het eerst in 1914 van toepassing werden op de christenen die toen leefden. Maar als dit zo is, op wie van hen konden zij dan van toepassing zijn? Op degenen die destijds 50 jaar oud waren? Die mensen zouden, als zij (ten tijde van de discussie in 1979) nog in leven waren, 115 jaar oud zijn. De veertigjarigen? Zij zouden 105 jaar oud zijn. Zelfs de dertigjarigen zouden 95 jaar zijn en diegenen die net hun tienerjaren gepasseerd waren, zouden in 1979 al 85 jaar zijn. (Als zij thans nog in leven zijn, zijn zij meer dan 100 jaar oud.)
Als dus deze bezielende woorden "heft uw hoofd omhoog, omdat uw bevrijding nabijkomt, voor de deur staat", inderdaad betrekking zouden hebben op mensen uit 1914 en zouden inhouden dat zij erop konden hopen het beslissende einde mee te maken, dan zou die opwindende aankondiging redelijkerwijs getemperd moeten zijn met de woorden: "Ja, jullie kunnen het meemaken - maar alleen als jullie in 1914 nog vrij jong zijn en lang, zeer lang zullen leven." Als voorbeeld noemde ik mijn vader die, geboren in 1891, in 1914 nog een jonge man van drieëntwintig was. Hij leefde niet slechts zeventig jaar, niet tachtig jaar, maar hij bereikte de leeftijd van zesentachtig jaar. Hij was toen al twee jaar dood en stierf zonder de voorspelde dingen te hebben meegemaakt.
Dus vroeg ik het Lichaam hoe zinvol het was om Jezus' woorden in Matthéüs hoofdstuk vierentwintig de verzen 33 en 34 toe te passen op 1914, als de enigen die de hoop konden hebben om ze in vervulling te zien gaan, kinderen net in hun tienerjaren of nog jonger waren. Een echt antwoord hierop werd niet gegeven.
Een aantal leden betuigde echter nogmaals hun steun aan de bestaande leerstelling van de organisatie over "dit geslacht" en het jaartal 1914. Lloyd Barry zei ontzet te zijn dat er binnen het Lichaam twijfel bestond over de leerstelling. Verwijzend naar de uitspraken die Lyman Swingle had voorgelezen uit de Wachttorenuitgaven van 1922, zei hij dat hij daarin niets kon ontdekken waarover hij zich zorgen zou moeten maken en dat het voor de broeders in die periode "tegenwoordige waarheid" was.[14] Wat betreft de hoge leeftijd van het geslacht van 1914 wees hij erop dat in sommige delen van de toenmalige Sovjet-Unie er gebieden zijn waar mensen 130 jaar oud worden. Hij drong erop aan zich eensgezind tegenover de broeders uit te laten, zodat zij zouden blijven beseffen dat de tijd drong. Anderen lieten zich in dezelfde trant uit.
Toen ik later van de voorzitter het woord kreeg, zei ik dat wij in gedachten moesten houden dat hetgeen op dat moment als "tegenwoordige waarheid" werd onderwezen, ook "verleden waarheid" kon worden, en dat de"tegenwoordige waarheid" die zulke "verleden waarheid" vervangt, zelf ook weer vervangen kon worden door "toekomende waarheid". Naar mijn mening verloor het woord "waarheid", wanneer het op deze wijze werd gebruikt, eenvoudigweg zijn betekenis.
Een aantal leden van het Besturende Lichaam zei dat als de huidige uitleg niet de juiste was, zij zich afvroegen wat dan de uitleg was van Jezus' uitspraken? Omdat de vraag aan mij gesteld leek, antwoordde ik dat ik dacht dat er een uitleg was die zowel met de Schrift als met de feiten in overeenstemming was. Als er iets gepubliceerd zou worden, dan zou dit niet zomaar een idee moeten zijn, maar zou het zorgvuldig onderzocht en overwogen moeten worden. Ik zei dat er bekwame broeders waren die dat werk zouden kunnen uitvoeren, maar dat zij hiertoe een opdracht van het Besturende Lichaam zouden moeten ontvangen. Ik vroeg of het Besturende Lichaam hierin geïnteresseerd was? Er kwam geen antwoord en de vraag werd terzijde geschoven.
Aan het slot van de discussie gaven verreweg de meeste leden van het Lichaam aan, dat zij vonden dat het jaar 1914 en de leerstelling over "dit geslacht" die ermee verbonden is, benadrukt moest blijven worden. Lyman Swingle, coördinator van het Schrijverscomité, gaf als commentaar: "Als jullie dat willen: goed. Maar op zijn minst weten jullie dat wat 1914 betreft, Jehovah's Getuigen het hele idee - met alles erop en eraan - hebben overgenomen van de Second Adventists."
Wat mij wellicht het meest verontrustte was te weten dat, terwijl de organisatie de broeders aanspoorde een onwrikbaar vertrouwen in de uitleg te hebben, er mannen op verantwoordelijke posities in de organisatie waren die er blijk van hadden gegeven niet het volle vertrouwen te hebben in de voorspellingen gebaseerd op 1914.
Als opmerkelijk voorbeeld hiervan kan genoemd worden dat tijdens de zitting op 17 februari 1975, waarin het Besturende Lichaam de band beluisterde die gemaakt was van de lezing van Fred Franz over 1975, er een discussie ontstond over de onzekerheid van tijdprofetien. Nathan Knorr, de toenmalige president, sprak vrijuit en zei:
"Er zijn een aantal dingen die ik weet - ik weet dat Jehovah God is, dat Christus Jezus zijn Zoon is, dat hij zijn leven heeft gegeven als een rantsoen voor ons, dat er een opstanding is. Over andere dingen ben ik niet zo zeker. 1914? - ik weet het niet. We praten er al heel lang over. Misschien hebben we het goed; ik hoop het tenminste."[15]
In die zitting werd over het jaar 1975 gesproken. Het kwam dus als een verrassing dat het meer fundamentele jaar 1914 ter sprake kwam. Zoals vermeld, uitte de president deze woorden niet in een persoonlijk gesprek, maar in een officiële zitting van het Besturende Lichaam.
Voordat de belangrijke discussie over 1914 plaatsvond (namelijk in de zitting van het volledige Besturende Lichaam van 14 november 1979), had het Schrijverscomité van het Lichaam in een comitévergadering besproken of het wel raadzaam was 1914 te blijven benadrukken.[16] In de comitébespreking werd geopperd dat het misschien beter zou zijn wanneer wij het jaartal niet langer zouden benadrukken. Ik herinner mij dat Karl Klein ons vertelde dat er in het verleden soms werd besloten om over een bepaalde leerstelling een tijdlang niet te schrijven, zodat een eventuele verandering niet zo veel opzien zou baren.
Het is opmerkelijk dat het Schrijverscomité unaniem besloot om dat ook voor 1914 te doen. Dit standpunt was echter slechts een kort leven beschoren, want op 14 november 1979 werd in de voltallige zitting van het Besturende Lichaam duidelijk dat de meerderheid het jaartal de gebruikelijke nadruk wilde blijven geven.
Vragen over deze leerstelling beperkten zich niet tot Brooklyn. Dat werd mij duidelijk door een voorval tijdens een reis naar West-Afrika in het najaar van 1979. In Nigeria namen twee leden van het Nigeriaanse bijkantoorcomité en iemand die reeds lang zendeling was mij mee om mij een stuk grond te tonen dat het Genootschap voor de bouw van een nieuw bijkantoor had aangekocht. Op de terugweg vroeg ik wanneer zij verwachtten naar de nieuwe vestiging te kunnen verhuizen. Het antwoord was dat het, met het bouwrijp maken van de grond, het verkrijgen van goedkeuring voor de plannen, het binnenhalen van de noodzakelijke vergunningen, en daarna de eigenlijke bouw, nog wel tot 1983 kon duren voordat men zover zou zijn.
Daarom vroeg ik: "Krijgen jullie geen vragen van de plaatselijke broeders over de tijd die reeds is verstreken vanaf 1914?" Het was even stil en toen zei de bijkantoorcoördinator: "Nee, de Nigeriaanse broeders stellen zelden dat soort vragen - maar WIJ wel." Bijna direct daarop zei de broeder die reeds lang zendeling was: "Broeder Franz, zou het niet kunnen zijn dat Jezus' verwijzing naar 'dit geslacht' alleen betrekking had op de mensen in het verleden die de verwoesting van Jeruzalem hebben meegemaakt? Als dat zo is, dan lijkt alles te kloppen."
Het was zonder meer duidelijk dat hij moeite had met de bestaande leer. Mijn antwoord was eenvoudigweg dat ik dat als mogelijkheid niet uitsloot, maar dat er ten gunste van die gedachte niet veel méér te zeggen viel. Na mijn terugkeer vertelde ik het Besturende Lichaam van dit gesprek, omdat het mij liet zien dat er vragen leefden in de gedachten van mannen over de gehele wereld, gerespecteerde mannen op verantwoordelijke posities. De opmerkingen van de mannen in Nigeria en de manier waarop zij deze naar voren hadden gebracht, gaven duidelijk aan dat zij onderling al over het vraagstuk hadden gesproken vóór mijn bezoek.
Kort na mijn terugkeer uit Afrika, tijdens een zitting op 17 februari 1980, benadrukte Lloyd Barry opnieuw het belang van de leerstelling over 1914 en "dit geslacht". Lyman Swingle zei dat het probleem voor de broeders nog niet was opgelost met datgene dat er in 1978 in "Vragen van Lezers" was gepubliceerd. Albert Schroeder wist te melden dat door broeders op de Gileadschool en op de school voor bijkantoorcomités naar voren was gebracht dat er nu gesproken werd over 1984, omdat in 1984 zeventig jaar sinds 1914 verstreken zouden zijn (aan het getal zeventig werd duidelijk een bijzondere betekenis toegekend). Het Lichaam besloot in de volgende zitting dieper op de zaak in te gaan.
Het Voorzitterscomité, bestaande uit Albert Schroeder (voorzitter), Karl Klein en Grant Suiter, kwam daarin met een hoogst ongewoon rapport ter tafel. Ieder lid van het Besturende Lichaam kreeg een kopie ervan. Kort gesteld, opperden zij dat de uitdrukking "dit geslacht" betrekking moest hebben, niet op de mensen die in 1914 leefden, maar op de mensen die vanaf 1957 leefden, drieënveertig jaar later!
Hier het [vertaalde] materiaal, precies zoals deze drie leden van het Besturende Lichaam het ons verstrekten:
Aan de leden van het Besturende Lichaam -- Op agenda van woensdag 5 mrt. '80
Vraag: Wat is "dit geslacht (genea')"?(Mt. 24:34; Mr. 13:30; Lukas 21:32)
TDNT (veel commentaren) zeggen: genea' "meestal in de betekenis van Tijdgenoten". Deel 1, blz. 663 Bijna alle zeggen genea' verschilt van genos, genos betekent nageslacht, volk, ras. Zie TDNT deel 1 blz. 685 (genos in 1 Petr. 2:9)
Antwoord mogelijk verbonden met vraag over Mt. 24:33. Wat wordt bedoeld met: "Wanneer gij al deze dingen ziet"?
Lange's Commentary (Deel 8) suggereert dat "deze dingen" geen betrekking hebben op G.T. 70, noch op de parousia 1914 maar op vzn. 29, 30 de verschijnselen aan de hemel die wij nu zien begonnen met het ruimtevaart-tijdperk vanaf 1957. In dat geval zou het dan gaan om het huidige mensen-geslacht dat leeft sinds 1957.
Drie Delen
Lange's Commentary verdeelt Matthéüs 24ste hoofdstuk in "drie cycli".
Zijn 1ste cyclus-- Matt. 24:1-4
2de cyclus-- Matt. 24:15-28
3de cyclus-- Matt. 24:29-44 (synteleia of besluit) (Zie Deel 8 blz. 421, 424 en 427)
Gebaseerd op Matt. 24:3 vraag in drie delen.
The Watchtower en God's Kingdom of a Thousand Years (ka) Hebben nu ook Matthéüs 24 zogezegd in drie delen verdeeld
(1) Matt. 24:3-22 Heeft parallelle vervullingen in 1ste eeuw en heden sinds 1914. (Zie w 75 blz. 273, ka blz. 205)
(2) Matt. 24:23-28 Periode tot en met Christus' parousia van 1914. (Zie w 75 blz. 275)
(3) Matt. 24:29-44 "Verschijnselen aan Hemel"zijn letterlijk in vervulling gegaan sinds het ruimtevaarttijdperk in 1957 begon en daarna zodat zij Christus' erkhomenon (komend als de oordeelsvoltrekker aan het begin van de "grote verdrukking".) omvatten (Zie w 75 blz 276 par. 18; ka blz 323 tot 328)
"Al deze dingen" zouden moeten slaan op de dingen in het samengestelde teken die in de context het dichtst erbij vermeld staan, namelijk de verschijnselen aan de hemel van verzen 29 en 30.*
Als dit waar is: Dan zou "dit geslacht" betrekking hebben op de thans levende mensen die in 1957 Onderscheidingsvermogen bezaten.
*Bevestigd in gedachte van C.T.Russell in Berean Commentary, blz. 217: "Genea, mensen levend in deze tijd die getuige zijn van de zojuist genoemde tekenen." Deel 4 blz. 604.
Voorzitterscomité, 3/3/80
In het jaar 1957 werd de eerste Russische Spoetnik gelanceerd. Blijkbaar vond het Voorzitterscomité dat die gebeurtenis het begin van de vervulling van de volgende woorden van Jezus zou kunnen markeren:
"... de zon [zal] worden verduisterd, en de maan zal haar licht niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen worden geschokt."[17]
Gebaseerd op die toepassing luidde hun conclusie:
"Dan zou 'dit geslacht' betrekking hebben op de thans levende mensen die in 1957 onderscheidingsvermogen bezaten."
De drie mannen waren niet met het voorstel gekomen om 1914 los te laten. Het jaartal zou gehandhaafd blijven als het "einde van de tijden der heidenen". Maar "dit geslacht" zou echter pas vanaf 1957 beginnen.
Met het oog op het snel afnemende aantal personen dat tot het geslacht van 1914 behoort, kon met deze nieuwe toepassing van de uitdrukking ongetwijfeld meer worden bereikt dan met de bewering dat een enkeling in een bepaald gedeelte van de Sovjet-Unie wel 130 jaar oud kon worden. Met dit nieuwe beginjaar 1957 kon de periode die door de uitdrukking "dit geslacht" wordt omvat, vergeleken met het beginjaar 1914, met 43 jaren opgeschoven worden.
Wilde een comité een aanbeveling doen, dan was het binnen het Besturende Lichaam vereist dat de leden van dat comité het hierover unaniem eens waren (anders moest men de afzonderlijke gezichtspunten aan het Besturende Lichaam voorleggen). Daarom kan men er zonder meer van uitgaan dat de leden van het Voorzitterscomité het alle drie over de presentatie van het nieuwe idee betreffende 1957 eens waren.
Ik denk dat als men nu over dit voorstel vragen zou stellen, het antwoord zou zijn: "O, het was maar een voorstel." Dat is zo, maar wel een serieus voorstel. Omdat Albert Schroeder, Karl Klein en Grant Suiter zo'n voorstel ten overstaan van het Besturende Lichaam deden, moeten zij persoonlijk bereid zijn geweest deze verandering in te voeren. Als hun geloof en overtuiging ten aanzien van de leerstelling over "dit geslacht" (beginnend vanaf 1914), die al zo lang door het Genootschap werd onderwezen, werkelijk sterk, vast en onaantastbaar waren geweest, dan zouden zij nooit met de door hen voorgestelde nieuwe uitleg naar voren zijn gekomen.
Het Besturende Lichaam nam het nieuwe gezichtspunt, dat door deze leden werd aangedragen, niet over. Uit de opmerkingen bleek dat men het over het algemeen te fantasierijk vond. Het blijft echter een feit dat Schroeder, Klein en Suiter als leden van het Besturende Lichaam hun idee als een serieus voorstel naar voren hadden gebracht, waarmee duidelijk werd dat zij persoonlijk niet volledig overtuigd waren van de deugdelijkheid van de bestaande leerstelling.
Stellige, positieve en krachtige uitspraken over 1914 en "dit geslacht" werden door de "profeet"-organisatie gepubliceerd alsof het bijbelse feiten waren en alle Jehovah's Getuigen werden aangespoord er het volste vertrouwen in te hebben en de boodschap naar andere mensen over de gehele wereld uit te dragen. Blijkbaar met het doel de bezorgdheid te verminderen over de afnemende omvang van het geslacht van 1914, werd in dezelfde uitgave van De Wachttoren waarin werd aangegeven dat de leeftijdsgrens van hen die deel uit maken van dat geslacht, verlaagd kon worden tot tien jaar, tevens gezegd:
"En indien het goddeloze samenstel van deze wereld tot de eeuwwisseling [het jaar 2000] zou blijven bestaan, wat met het oog op de tendensen in de wereld en de vervulling van bijbelse profetieën hoogst onwaarschijnlijk is, zouden er nog steeds overlevenden van het geslacht van de Eerste Wereldoorlog zijn."[18]
Tegen de eeuwwisseling zullen de tienjarigen van 1914 zesennegentig jaar oud zijn. Het is dus mogelijk dat tegen die tijd een aantal van hen nog in leven is, en blijkbaar vond men dat Jezus' woorden daarmee volledig vervuld waren - aangenomen natuurlijk dat Jezus zijn woorden in het bijzonder tot kinderen van tien jaar oud richtte.
Vandaag de dag wordt niet gesproken van "de tienjarigen" maar wordt eenvoudigweg verwezen naar 'degenen die in 1914 leefden'. Hiermee kunnen natuurlijk ook pasgeboren baby's bedoeld zijn. Op dit moment, in de negentiger jaren en met het derde millennium voor de deur, biedt zo'n formulering slechts nog heel even uitkomst. Zelfs iemand die in 1914 is geboren is thans al in de tachtig.
Ik heb geen idee welk standpunt het Besturende Lichaam in de toekomst ten aanzien van deze zaak zal gaan innemen. Doordat zij 1914 met hernieuwde kracht hebben benadrukt, hebben zij "hun bed geschud" en zijn zij blijkbaar bereid erin te gaan liggen. Doch de reikwijdte van het geslacht van 1914 blijkt een rustbed te zijn dat te kort is om er geriefelijk in te liggen en de redeneringen, gebruikt om over dat leerstellige "rustbed" te spreiden, zijn als een geweven laken dat te smal is om de naakte feiten te kunnen bedekken.[19]
Het is natuurlijk mogelijk dat zij zich op een gegeven moment verplicht zullen voelen een bepaalde aanpassing te maken. Zolang de cijfers wereldwijd tenminste nog enige toename vertonen, betwijfel ik echter of zij dit zullen doen. Ik kan mij nauwelijks indenken dat zij 1957 alsnog zullen invoeren als het beginjaar voor "dit geslacht", zoals was voorgesteld door de leden Schroeder, Klein en Suiter.
Er zijn echter nog andere mogelijkheden. Zij zouden kunnen erkennen dat historische bewijzen aantonen dat de verwoesting van Jeruzalem twintig jaar later heeft plaatsgevonden dan in 607 v.G.T., welk jaartal door het Genootschap wordt aangehouden. Daarmee zouden de tijden der heidenen (uitgaande van 2520 jaar) zich uitstrekken tot ongeveer 1934. Maar omdat er altijd zo enorm veel nadruk is gelegd op 1914 en omdat er, zoals aangetoond, zoveel leerstellingen met dit jaartal zijn verbonden, lijkt ook dat een onwaarschijnlijke stap.
Misschien zal blijken dat het idee van Albert Schroeder om de uitdrukking op de "gezalfde klasse" toe te passen (een idee dat al vele jaren in de organisatie rondgaat) nog het meest aantrekkelijk is. Elk jaar zullen er personen zijn (sommigen nog betrekkelijk jong) die besluiten dat zij tot die "gezalfde" klasse behoren. Dit zou de leerstelling over "dit geslacht" dus qua tijd een bijna onbegrensde uitbreiding geven.
Wat ik wél met zekerheid kan zeggen, is dat ik persoonlijk voor de redeneringen die het Besturende Lichaam volgde, geen begrip kon opbrengen. Ik vond het ronduit tragisch dat een tijdprofetie aan de wereld kon worden verkondigd als een rotsvast gegeven waarin mensen hun vertrouwen konden stellen, waarop zij hun hoop konden vestigen en waarop zij hun levensplannen konden baseren - en vervang "konden" maar gerust door "moesten" - terwijl terzelfdertijd juist diegenen die deze tijdprofetie publiceerden, wisten dat binnen hun eigen collectieve lichaam niet allen even oprecht en vast van de juistheid van die leerstelling overtuigd waren. Wellicht wordt de houding van het Lichaam begrijpelijker als men bedenkt dat de organisatie al decennia lang jaartallen heeft vastgesteld en weer heeft verschoven.
Het moeilijkst voor mij te begrijpen was echter dat de leden van het Voorzitterscomité, Albert Schroeder, Karl Klein en Grant Suiter, binnen ongeveer twee maanden nadat zij hun nieuwe idee over "dit geslacht" naar voren hadden gebracht, de leerstelling dat Christus in 1914 'tegenwoordig' werd, opnamen in een lijst waarmee zij dachten doorslaggevend te kunnen vaststellen of personen (onder wie medewerkers van het hoofdbureau) schuldig waren aan "afvalligheid" om hen op die grond uit te sluiten. Zij deden dit terwijl zij wisten dat zij slechts een aantal maanden daarvoor de leer over "dit geslacht", die hiermee nauw verband houdt, zelf in twijfel hadden getrokken. Maar deze zaak zal in het volgende hoofdstuk ter sprake komen.
© Copyright Raymond Franz