30 jaar in de Greep der Jehova-Getuigen

door William Schnell

Hoofdstuk 1:

HET LEEK ZO ONSCHULDIG

 

Door de Vader geroepen

Ik werd door de Vader geroepen toen ik twaalf jaar was. Op een zondagmorgen in juli 1917, toen ik een zondagsschool klas bezocht van de plaatselijke Lutherse kerk, werd ik diep geroerd doordat ik als in een visioen Jezus, onze Heiland, zag. Dit geschiedde door de vertelling van de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. Wat onze onderwijzer zei over de achtergrond van het uitspreken van deze gelijkenis door Christus wekte in mijn hart een sterk verlangen op om alles wat maar mogelijk was te weten te komen over Jezus. Ik zag in dat Zijn opvatting van hulpvaardigheid nationaliteit, religie en klasse ver te boven ging. Ik voelde dat Zijn ruimheid van opvatting van wat goed doen betreft, in sterke tegenspraak was met wat er gebeurde in de wereld om mij heen, waar de eerste wereldoorlog zijn derde jaar inging. Dit alles vuurde mijn verbeelding aan, waardoor ik tot het besluit kwam, alles wat mogelijk was te weten te komen over Jezus, zowel wat betreft Zijn onderwijs als Zijn diepere achtergrond.

Nadat ik die zondagmiddag thuis gekomen was, begon ik inderdaad de vier Evangeliën te verslinden, daarna het gehele Nieuwe Testament en tenslotte het gehele Oude Testament. Wat ik las trof mij diep. In latere jaren besefte ik dat wat hier plaatsvond, was het geroepen worden op de manier, zoals Jezus beloofd had: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader hem trekke.” (Johannes 6:44). Want door deze gretige Schriftstudie werd mij mijn grote behoefte aan een Heiland duidelijk en een vurig verlangen ontwaakte in mijn hart en vervulde mijn geest. Ik kon mijn toestand zien als van iemand, die in deze wereld gebracht was onder het oordeel van zonde en dood en in overeenstemming met het gevoel en de bedoeling van de Psalmist kon ik uitroepen: “Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.” (Psalm 51:7).

Met deze wassende kennis van mijn ware toestand en met begrip van wat God deed voor mijn verlossing in Jezus, Die niet alleen de Barmhartige Samaritaan, maar ook de Goede Herder is, kwam in mijn hart vertrouwen om te geloven in Gods wondere voorzieningen voor mij in Jezus Christus. Ik begon te geloven in zonde en verlossing. Ik vernam met blijdschap dat Jezus voor zondaars, als ik, aan het kruis was gestorven en dat Zijn bloed mijn zonden afgewassen had en dat in Zijn opstanding de dood overwonnen was voor mij en voor allen die Hem in geloof aannemen. Toen ik mij dit bewust werd, kwam er een nieuwe zekerheid in mijn leven en ik aanvaardde oprecht en gelovig deze leerstellingen die Jezus Christus mij gaf: vergiffenis van zonde en opstanding ten leven. Toen ik deze grote waarheden omhelsde, die ik omschreven en verklaard gevonden had in Gods Woord en toen ik geloofde dat ze mij toebehoorden, als ik ze maar aangreep, kregen deze woorden van waarheid wederbarende kracht in mijn hart en geest en vernieuwden ze mijn kijk op het leven totaal. In dit proces werd ik door de Geest wedergeboren tot een nieuwe hoop of tot een nieuw leven in Christus Jezus (Jakobus 1:18).

Zo kwam ik tot de Vader (Johannes 3-5). Later werd het mij duidelijk, dat wat er met mij was gebeurd, datgene was wat Jezus zei dat geschieden zou: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij.” (Johannes 14:6). Op deze gedenkwaardige wijze werd ik wedergeboren.

Opgericht om te vallen

Ik behoor tot een geslacht mensen die in hun kinderjaren gedurende de eerste wereldoorlog in Europa woonden en van wie alle zekerheid en zielevrede waren verwoest, lang vóór zij volwassen waren. Velen van mijn tijdgenoten gingen in wanhoop ten onder; anderen werden atheïst; weer anderen strijdvaardige revisionisten, die opstandig waren tegen de toenmalige politieke toestand. Op zo'n jeugdige leeftijd opgewekt te zijn tot levensvernieuwing en dan onder zulke voorwaarden was een grote zegen voor mij. Ik weet nu dat het mij de kracht gaf de jaren die volgden door te komen. De Vader gaf het mij door Christus Jezus, geheel onverdiend, alleen uit genade, iets dat ik nooit heb vergeten. Toen ik als kind van Adam veertien jaar was, werd ik door de Geest gedwongen mij over te leveren aan Christus Jezus en door Hem aan de Vader, afgestorven aan mijn vlees en mijn vroeger leven. Ik was inderdaad levend geworden in de Geest en kwam zo tot het kindschap Gods in het nieuwe leven. Het is niet nodig te zeggen, dat de innerlijke krachten, die in mijn binnenste vrij kwamen, zo machtig waren, dat ik van vreugde opsprong en mijn hart zong van geluk en dat ik alles zag in een nieuw licht. Mijn hele visie op de wereld waarin ik leefde, was veranderd en alle begeerte naar haar genoegens en rijkdom verdween voor mijn oog en mijn geest, toen ik, wat een zeker christelijk dichter zo welsprekend noemde, "mijn Christelijke Lente" ging beleven.

In die roerige tijden werden, zoals ik al zei, velen van mijn tijdgenoten handlangers van krachten die hen tenslotte naar het communisme, atheïsme of nazisme voerden. Ik werd uiteindelijk het slachtoffer van een zelfs nog groter "isme" en ik werd zijn loyale slaaf voor zo ongeveer dertig jaar van mijn leven en wel van "De Wachttorenreligie". Op sluwe wijze gebruikte het Wachttorengenootschap, zoals ik duidelijk in mijn geschiedenis zal aantonen, de onzekere tijden en toestanden van dat onrustige tijdperk van 1918-1938 voor het vormen van een Nieuwe Wereld Maatschappij die, naar zij hopen, duizend jaren zal duren.

Gestrand door de oorlog

Ik werd in het jaar 1905 geboren in Jersey City, New Jersey, en toen ik negen jaar was, namen mijn ouders mij mee op een reis naar hun geboorteland, Duitsland. Deze reis maakten wij vroeg in de lente van 1914, om precies te zijn in mei, toen de oorlog nog ver weg scheen. Toen het tenslotte duidelijk werd dat er oorlog zou komen, deden mijn ouders wanhopige pogingen passage te krijgen naar de U.S.A., maar tevergeefs. Daar mijn vader alsnog geen Amerikaans burger was, maar nog slechts zijn eerste stukken daarvoor had, werd hij al gauw ingedeeld bij de strijdkrachten van de Centralen, omdat hij vóór zijn emigreren naar Amerika reserveofficier was geweest. Hij moest mijn moeder, mij, een broer, een zuster, nog een zusje, dat in september geboren zou worden, achterlaten.

We kregen vier hectaren land en een huis in Posen, een provincie in het oosten van Duitsland. Het huis lag ongeveer zestien kilometer van de Russische grens. Een paar weken nadat de oorlog was uitgebroken, zwierven er overal om ons heen al Russen rond in de bossen en drongen ze door heel het grensgebied. Plotseling werd toen onze hele streek een gewapend kamp. In al onze huizen werden soldaten ingekwartierd en ze bivakkeerden in het veld rondom ons. De Duitsers bereidden een groot offensief voor, waarvan de spits gericht was op het gebied Tannenberg in Oost-Pruisen, waar Von Hindenburg grote Russische legers vernietigde. Het kanongebulder kon in de verte worden gehoord. Op zekere morgen begon toen een driedaagse mars van tienduizenden Russen, die gevangen waren genomen, door ons dorp, dat aan een belangrijke hoofdweg in het oosten lag, Het slagveld drong tot diep in Rusland door.

In al die tijd hadden we niets van onze vader gehoord. Eindelijk, vroeg in 1915, kregen we bericht van hem. In de grote strategische terugtocht van de Oostenrijks-Duitse legers in het begin van 1916, onder generaal Mackensen, toen de Centrale Mogendheden heel Galicië ontruimden, had de divisie, waarin mijn vader diende, de opdracht gekregen de Russen tegen te houden door achterhoedegevechten beneden Przemysl. Daar hielden ze het hele Russische leger gedurende tweeënzeventig uur vast en gaven zo de hoofdmacht gelegenheid zich terug te trekken achter de Karpathen. 't Zal niet nodig zijn te zeggen dat de divisie volledig werd gedecimeerd. De compagnie waarin mijn vader diende, was teruggebracht tot slechts zeven officieren en deze haveloze rest vond een weg door de bergpassen naar Hongarije. Gedurende al die tijd kregen we weer geen bericht van vader en onze harten waren vol zorg. Het was speciaal in deze tijd dat ik ontvankelijk werd voor de boodschap van Jezus Christus in de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan.

Mijn vader mocht zes maanden in Hongarije blijven om op te knappen. Intussen gelukte het Oostenrijks-Duitse tegenoffensief, waardoor de Russen uit Galicië werden verdreven, diep in Wolynia, ver in de Oekraïne, waardoor Galicië bevrijd werd. Het oude Polen en andere Oostelijke gebieden, waar heel wat streken van bewoners waren beroofd, moesten de zo noodzakelijke voedselvoorraden leveren voor het leger. In Hongarije werden teams officieren gevormd die duizenden Russische gevangenen moesten bewaken, die in deze uitgestrekte gebieden de grond moesten bewerken. Mijn vader behoorde tot zo'n team van drie officieren die de verantwoordelijkheid hadden over een groot landgoed aan de rivier San, beneden Lemberg. Gedurende die tijd had mijn vader een wondermooie gelegenheid zijn christen-zijn in praktijk te brengen. Hij hielp waar hij maar kon en ging eerlijk en vriendelijk om met deze arme Moesjiks van de Russische steppen. Zijn medeofficieren daarentegen waren hard en wreed.

Deze toestand duurde voort tot de herfst van 1918, toen de Oostenrijks-Duitse legers in het westen ineenstortten en opgesloten zaten midden tussen Slavische volken die de Duitsers bitter haatten. De Russische gevangenen braken los en vermoordden allereerst alle Duitse officieren die ze te pakken konden krijgen. Daar zij zich al het goede herinnerden dat mijn vader voor hen gedaan had, grepen zij vader, voerden hem vlug weg in 't holst van de nacht, zetten hem op een snel paard en leidden hem, door alle verwarring en wanorde in Oost-Galicië, van Lemberg naar Przemysl. Daar kon vader met een goederentrein meerijden die hem drie weken later in Krakau bracht, een rit waarvoor een goederentrein normaal twaalf uur nodig had. Vandaar kon hij een trein krijgen naar Breslau, waar hij zich tenslotte kon afmelden. In het laatst van december 1918, dichtbij kerstmis, kwam vader lopend thuis. Wat een vreugde! Maar die zou niet lang duren. In het begin van januari 1919 vlogen Poolse opstandelingen te wapen en begonnen de provincie Posen te bezetten, waarin wij woonden en die hun bij het wapenstilstandsverdrag was afgestaan. Weer werd ons dorp een slagveld. Mijn broer en ik, die gevangen waren in een huis tussen een school waarin Duitse troepen lagen en onze woning, moesten zo eens een hele tijd in een aardappelkelder doorbrengen, terwijl machinegeweren boven ons ratelden. Tenslotte gaven de Duitse strijdkrachten zich over en burgers, zoals mijn vader, werden geïnterneerd als gijzelaars. Voor een poos leek de toekomst donker, omdat heel wat van de geïnterneerden, die oud-officier of ambtenaar waren, de kogel kregen.

Het gebeurde op een avond, dat een groep bandieten een strooptocht hield in ons dorp om voedsel te krijgen. Ze ontnamen ons al ons voedsel en plaatsten de vrouwen, onder wie ook mijn moeder, op een rij als gijzelaars. Het begon er op te lijken alsof de aanvoerder van plan was al de vrouwen te laten fusilleren. Ik kroop tot dicht bij mijn moeder en, zoals ik zag, hield zij zich, net als altijd, dapper. Ik had een Duitse dolk in mijn mouw verborgen, want ik had mij vast voorgenomen de dolk op hetzelfde ogenblik als de aanvoerder bevel gaf te schieten, in zijn rug te stoten. Maar, godzijdank, deze situatie deed zich niet voor. Het bevel werd niet gegeven en de vrouwen werden tenslotte weer vrijgelaten.

Begin 1921 werden we in veewagens geladen en door Polen gevoerd naar de nieuwe Duitse grens en daar in handen gesteld van de Duitsers. Daar namen Duitse beambten ons over en vervoerden ons naar een vluchtelingenkamp in West-Berlijn. Op de dag dat we in Berlijn aankwamen, hielden de Spartakisten, zoals de communisten in die dagen werden genoemd, geregelde straatgevechten met republikeinse troepen. 't Was overal een warboel, maar ten langen leste waren we betrekkelijk veilig.

Ik geraak in verwikkelingen

We waren de Here dankbaar dat we allen nog in leven waren en dat we weer samen in vrede bij elkaar konden wonen, en mijn vader en ik besloten daarom dat we van nu af aan heel ons leven God op de één of andere manier wilden dienen. Terwijl we daar als verloren in de reusachtige stad Berlijn woonden, kregen we op zekere dag bezoek van een bijbelonderzoeker, die enige boeken hij ons achterliet die we begonnen te lezen. Niet lang daarna zochten we de bijbelonderzoekers op en kregen omgang met hen. Wij hadden geen andere connecties en bij de Berlijnse gemeente van bijbelonderzoekers vonden wij een zekere mate van broederlijke liefde en van kameraadschappelijkheid. Ik was toen ongeveer zestien jaar oud en mijn geestelijk leven werd rijker.

Ik wil hier even zeggen dat deze gemeenten van bijbelonderzoekers toen maar heel in de verte leken op de tegenwoordige vergaderplaatsen van de Jehovah's Getuigen, die we kennen als "Koninkrijkszalen". Ze waren geheel onafhankelijk van elk centraal toezicht. Ze kozen hun eigen ouderlingen uit de geestelijk volwassenen in hun midden, in overeenstemming met de voorschriften van Paulus aan Titus en Timotheüs. We bemerkten, dat deze mensen toegewijde christenen waren. Ze waren doorgevoerde individualisten, wie het er vooral om te doen was hun "roeping en verkiezing" vast te maken en om gelijkvormig te worden aan de Heer in hun denken, leven en gedrag - zowel in hun werk als in hun dagelijks leven. Als zij op zondag voor een bijbelbespreking samenkwamen of op woensdagavond voor een bidstond en om te getuigen, ging het er om te worden gesticht en om zelf bij te dragen tot stichting. De samenkomsten waren inderdaad feesten door 't genieten van gemeenschap en christelijke liefde. Ze waren instructief nooit autoritair of eigenmachtig, zoals de tegenwoordige samenkomsten in de koninkrijkszalen van Jehovah's Getuigen. Degenen die deze samenkomsten bijwoonden, hadden niet alleen belangstelling voor elkaars geestelijk welzijn, maar er werden ook regelingen getroffen voor 't bezoeken van zieken en behoeftigen en er werd geld bij elkaar gebracht door de gemeente, om hulp te verlenen, waar dat nodig was.

Deze bijeenkomsten vulden een leegte in het leven van mijn vader en van mij. Ze waren een geestelijke zegen voor ons. Nog eens: dit was wel heel iets anders dan de tegenwoordige manier van doen in een koninkrijkszaal, waar een dienaar alleen een propagandist of Jehovah's Getuige komt bezoeken als hij in gebreke blijft zijn maandelijks velddienstrapport in te leveren of als hij niet op een samenkomst is verschenen. Het doel van dergelijke bezoeken is tegenwoordig alleen een kwestie van tucht. Maar toen was dat niet het geval.

Ik kan u verzekeren, dat dit echte christelijke bezoeken waren in de zin, waarin de bijbel ëcharitas' (liefde) leert. Charitatieve werken namen heel wat tijd in beslag van deze groepen bijbelonderzoekers. Niet alleen hielpen ze behoeftigen van de gemeente, maar ook vaak buitenstaanders, waar men die maar aantrof. Wij brachten gewoonlijk zulke ongelukkigen binnen en gingen ze voeden en kleden. Nadat we dan gezorgd hadden voor hun lichamelijke noden gingen we ze helpen aan meer waardevolle dingen, die de ziel betreffen. Velen werden zo gered van wanhoop en binnen het christelijk gemeenschapsleven gebracht.

Ik ga meedoen

De bijbelonderzoekers besteedden veel tijd aan het spreken tot andere mensen over hun geloof, over Gods bedoelingen en over de verlossing, die in Jezus Christus te verkrijgen is. Daar ik in zo'n omgeving opgroeide, begon ik mij natuurlijk al spoedig toe te leggen op een dergelijke prediking. Tussen 1921 en 1924 kon ik mijn scholing voortzetten en kreeg toen ook enige academische opleiding. Gewoonlijk nam ik er twee uur voor, van drie tot vijf in de namiddag, om van huis tot huis te gaan en de mensen iets te vertellen over Gods bedoelingen. Ik gevoelde, evenals mijn broeders, dat de heersende onzekerheid onder het volk overal riep om speciale maatregelen, om extra inspanning tot prediken, om ze nader bij wezenlijke hoop en redding te brengen. Dat was oorspronkelijk het motief voor de praktijk van het gaan van huis tot huis. Door Gods genade had ik, ofschoon ik erg jong was, hierbij veel voorspoed. Bij een zekere gelegenheid, na al die jaren staat het mij nog levendig voor de geest, ontmoette ik een dame die zei dat ze door boze geesten bezeten was. (Van zoiets hoorde men in die tijd veel in Duitsland.) Zij begon mij te vertellen van haar toestand en van de kwellingen die zij te verduren had. Toen ik daar zat en naar deze dame keek - haar gezicht dodelijk bleek, het haar stijf over het hoofd gekamd, haar ogen diep in de kassen - werd ik zo bang, dat ik niet van mijn stoel kon opstaan.

Toen het eindelijk tot mij doordrong dat zij wilde dat ik iets zou zeggen en ik niet van mijn stoel kon opstaan, liet ik mij op de knieën vallen, wat zij toen ook deed. Ik bad toen ruim een half uur en stortte als bij ingeving al haar moeilijkheden voor de Here uit en vroeg Hem haar te helpen. Toen wij tenslotte oprezen, vroeg zij mij nog eens terug te komen. Na heel wat bezoeken werd zij ook een bijbelonderzoeker. Later vertelde ze mij nog dat haar angst was begonnen te verminderen toen we op onze knieën in gebed waren tijdens dat merkwaardige half uur. Daar ik totaal niet wist wat ik in een dergelijke situatie moest doen, want ik was eigenlijk nog maar een zeventienjarig kind, wierp ik mij in de armen van de Heer en Hij liet ons niet aan ons lot over. Deze ervaring was een bewijs van de grote sterkte en kracht die God bereid is uit te storten over iemand in Zijn dienst. Ik zal nooit vergeten, wat ik die dag heb geleerd. Was ik niet uitgegaan om de blijde Boodschap te brengen, zoals toch de plicht van elk christen is, om te trachten mensen in hun nood te helpen, dan zou ik zeker die dag de verliezer zijn geweest.

Gedurende deze drie jaar, terwijl ik naar school ging en in Berlijn werkte, gebruikte God mij om zeventien mensen tot Christus te brengen, van wie er drie atheïst waren, één anarchist en één communist. (Berlijn was vlak na de oorlog vol van deze goddeloze groepen.) Dit alles werd gedaan, zoals al het predikingswerk van de Berlijnse ecclesia in deze jaren, door innerlijke drang en niet door de dwang van een organisatie, zoals tegenwoordig geschiedt door de theocratisch gezinde Jehovah's Getuigen. Het werd gedaan in de Geest. Paulus zegt in Romeinen 10:10: “Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.” Deze waarheid werd duidelijk bewezen door die Berlijnse christenen. Ik had zoveel om dankbaar voor te zijn en het werd mij duidelijk dat ik met al de mij door God gegeven macht moest doen, wat mijn hand vond om te doen en waartoe mijn ijver mij in staat stelde. Vele anderen hadden het precies zo.

Er waren natuurlijk ook velen, die het niet zo aanvoelden. Zij werden echter, als zij dit niet wensten, niet lastiggevallen om te gaan prediken. Het werd hun toegestaan met ons om te gaan en wij gingen voort hen te helpen om meer te zien van Gods bedoelingen. Ik bemerkte dat langzamerhand velen uit zichzelf mee gingen doen, als de gelegenheid zich aanbood en zich gingen gedragen als mensen in Christus. Als dat gebeurde, was er grote vreugde onder ons, want het was duidelijk dat dit door de Here was bewerkstelligd en niet door gebruik te maken van de psychologische kracht van een Genootschap of van de een of andere dienaar ervan.

Daar ik nog niet gedoopt was, voldeed ik in november 1921 ook met blijdschap aan dit schriftuurlijk bevel en voorschrift. Het leek mij alsof van die dag af de geestelijke dingen voor mij gemakkelijker en duidelijker werden. Het was alsof de hemelen voor mijn toegewijde geest en hart open gingen. Het loont om gehoorzaam te zijn aan alles wat Jezus Christus beveelt en het werd mij spoedig duidelijk dat ik inderdaad een "nieuw schepsel" was geworden.

Laat niemand abusievelijk menen dat dit hoofdstuk een waardering of goedkeuring is van de leerstellingen der bijbelonderzoekers. Ik wil alleen maar proberen te verklaren wat het was dat mij in hen aantrok. Dit is nodig om uiteen te zetten hoe en waarom ik meegesleept werd door een van de meest dictatoriale en autocratische systemen ter wereld en er tenslotte een slaaf van werd.

 

30 jaar in de Greep der Jehova-Getuigen

Gerelateerd